NOTA: Geskrewe preek is Nederlands/Afrikaans - Audio preek is Afrikaans
Wat alles zou er in die elf leerlingen van de Heer Jezus omgegaan zijn, brs. en zrs, jongens en meisjes? Daar lopen ze nu weer in Galilea. Met die zo bekende dorpjes: Kapernaum, Nazaret, Gorazim… Met zoveel beken-de mensen tussen wie ze opgegroeid zijn. “Nou toe nou, is jullie weer hier?”
Vóór hen lê het bekende meer van Galilea. Party van hen het jarelank hier as vissermanne gevaren. De boten liggen er nog. Sommiges is in bedrijf daar achter op het meer. Is dat daar niet het schip van de firma Zebedeüs? Zo’n drie jaar geleden voeren Jakobus en Johannes daar nog op mee. Nu staan zij hier op de oewer.
Maar wat maak hulle nu hier? Bij deze berg? Waarom heeft Jezus op deze plek met hen afgesproken? Moeten ze niet op de Sionsberg zijn nu? In Jeru-zalem? Hun Heer Jezus is toch uit de dood weer opgestaan? Door God zelf daaruit opgewekt? Als bewijs dat Hij wel degelijk de grote beloofde koning van Gods volk is? Wat op daardie bordje bo-aan zijn kruis geskryf was, was helemaal reg. Maar wat maak hulle dan nu weer hier? Alsof ze glad niet weg was nie. Was die drie jaar wat hulle met Jesus saamgegaan het, verniet? Wil Jezus híer zijn Koninkrijk nu gaan oprichten?
Ik kan me voorstellen dat dit soort gedachten in die leerlingen se koppe omgegaan het. Waarom nam hun Heer nu niet Jeruzalem in bezit? Waarom eiste Hij nu niet daar met goddelijk gezag de troon voor Zich op?
Ik weet niet hoe dat bij u is, maar ik heb dat zelf ook wel eens. Dat onge-duld: wat wórd nou eintlijk van Gods Koninkrijk? Wat sien ons konkreet daarvan? Wat stelt de kerk nu voor in de wereld? Komt God eigenlijk wel verder met zijn verlossingsplan?
Maar dan is het goed om weer te be-denken dat onze opgestane Heer wel-oorwoë juist Galilea, de plek waar Hij met hen begonnen was, als ontmoe-tingsplek uitgekies het. Waarom koos Hij destijds dat achterafgebied, die provincie hoog in het Noorden? Waar-van de Joden in Jeruzalem onder elkaar zeiden: “De verlosser komt toch niet uit Galilea??” Waarom niet de hoofdstad en tempelstad Jeruza-lem?
Omdat zijn Koninkrijk niet van deze wereld is. En zijn strijdmethoden ook niet. Zijn rijk breek g’n pad vir hom-self oop door kracht en geweld nie, maar door Gods Geest. Door de over-winning op de zonde. Daarom ging Hij Zelf een weg van vernedering, ’n pad waarop Hy veracht en bespot is. En op die weg moeten wij, zijn kerk Hom nou volg. En saam met Hem verder werken aan zijn rijk.
Welke foto heeft Hij ons van Zichzelf nagelaten bij zijn terugkeer naar de hemel? Als de grote Koning die nu alle macht heeft in hemel en op aarde? Nee. We halen die foto regelmatig vorendag en plaas dit hier in de kerk op de nagmaalstafel: een foto van Hem zoals Hij voor ons aan een kruis gehang en bloei het. Van zijn lichaam dat gebroken werd om onze zonden. Zó werd Hij onze reddende Koning. Zo verdiende Hij voor zondaars de toegang in Gods rijk.
En zo moet zijn kerk nu ook de wereld in: niet as ’n organisasie wat ’n hoë toon aanslaan en om aandacht schreeu nie. Geen klub die homzelf in de strijd werpt en een vuist maakt. Maar een groeiende groep nederige en schuldbewuste mensen die in het voetspore van hun Heer gaan die Zich diep wilde vernederen om sodoende onze zonden bij God te verzoenen.
Daarom komt Gods rijk er niet als een vulkaanuitbarsting, maar als een mos-terdzaadje. Als een klein beetje on-ooglijk gis dat toch algaande het hele deeg laat rijzen.
Dit wil Jezus zijn leerlingen bij deze ontmoeting in Galilea nog een keer duidelijk maken.
Plotsklaps staat Hij daar. Niet zoals bij die eerste ontmoeting op de avond van zijn opstandingsdag, meteen midden tussen hen. Maar nou eerst effens op ‘n afstand. Sou dit dalk al een voorbereiding wees op zijn terugkeer naar de hemel binnenkort? Moeten ze geleidelijk leren om zijn lichamelijke verschijning los te laten?
Wanneer de eerste leerlingen opeens die gestalte ontdekken op wie ze al een poosje gewacht hadden, vallen hun gesprekken stil. Ze stoten elkaar heimlik aan: kijk daarso! En ze vallen in aanbidding op de knieën.
Het is die eerste keer wat we dit van Jezus’ leerlingen lezen. Drie jaar hebben ze amper dag en nacht met Hem uitgehang. En was Hij hun geëer-de en beminde leermeester.Wat as ‘n vriend met hen omging. Nu weten ze dat Hij méér is dan dat. Veel meer. Hij was dood, maar leeft. Hij beschikt over de sleutels van dood en doden-rijk. Hij is werkelijkwaar de Zoon van God. Dus: gaan staan op jou knieën!
En toch, zo lezen we, zijn er nog die twijfelen.
Is dat niet vreemd? Kan hulle nou nóg twijfel? Wij zouden voor ons besef, als wij er toen bij geweest waren, op dat moment juist alle twijfel kwijtgeraak het. Ze zíen Hem nu toch, levend en wel? Wat wil ‘n mens meer?
Sê nou de Here Jezus, jongens en meisjes, sou sommer hier de kerk ingestap kom, en hier voor in de kerk ging staan- wie van ons zou er dan nog twijfelen?
En toch lezen we: enkelen twijfelden nog.
Nee, dat is hier geen ongeloof. Ze geloven echt wel dat dit Jezus uit Nazaret is, hun Heer van de afgelopen jaren. Hij was dood maar leeft, daar-aan is geen twijfel mogelijk. Ook zij liggen geknield vóór Hem.
Maar juist dat gewone maakt het ook weer moeilijk. Hij staat daar alsof er niets veranderd is. Is Hij, die zo ver-trouwde man daar, echt de Zoon van God? Sterker dan de dood? Het is byna te gewoon om waar te zijn. Wat zie je er eigenlijk van, als je alleen maar kijkt en staart? Het zijn deze mist-flarden van twijfel die deze leer-lingen nog het volle zicht op Jezus als Gods Zoon ontnemen.
Deze nog altijd wat weifelende leer-lingen leren ons, gemeente, dat het dus echt niet zo is dat, als je maar iets te zíen zou krijgen, het veel ge-makkelijker wordt om te geloven. Wij denken dat wel vaak. Alsof ‘zien’ meteen het einde van alle twijfel zou betekenen. Zelfs zien zegt nog niet alles.
En nu is het mooie dat de Here Jezus die nog altijd wat twijfelende leer-lingen geen verwijt maakt. Er is geen reden tot twijfel, maar Hij begrijpt hen wel. Daarom steekt Hij hun de hand toe, zoals Hij dat eerder deed bij Petrus, toen die Hem eens, over het water van ditzelfde meer hier aan hun voeten, tegemoet liep en toen ook ging twijfelen.
Onbegrijpelijk, zou je zeggen: hij het Jezus toch in goddelijke majesteit ook over de golven naar zich toe gesien loop? En die had toch geroepen: “Jy kan maar kom!”? Ja, maar is het aan de andere kant ook weer niet heel begrijpelijk? Menselijk?: “Wat maak ik nu? Op die stap? Kan dat zomaar?” Op daardie oomblik begin hy in die golwe wegsak. Maar toen was daar ook meteen Jezus die hem beetgreep en aan zijn hand bij het schip bracht.
Zoiets doet Jezus ook nu.
Maar hoe? Op een voor ons misschien nogal onverwachte manier. Hij gaat niet redeneren en verduidelik nie. Hij laat niet nog eens weer aan Zich voelen: “Kijk maar, Ik ben het echt”. Nee, Hij stuurt zijn leerlingen aan het werk: “Ga maar op pad!”
Heeft dat wat te maken met die twij-fel? Ja. Wie blijft staan en staar en zich van alles afvragen, kom nie ver-der nie. Maar as mens gaat doen waarvoor Christus je geroepen heeft, komt er al gauw achter dat Hij het inderdaad is die alle macht in hemel en op aarde heeft. De Zoon van God, sterker as die zonde en de dood.
Zijn ze hier in Galilea terug bij die begin? Is er in feite weinig veranderd? Als ze nu gewoon aan het werk gaan, zullen ze al gauw merken hoezeer ze zich daarin vergissen. Jezus is wel de-gelijk een enorme stap verder geko-men. En zij samen met Hem. Hij skop bij hierdie berg in Galilea nog ’n keer af. En dié keer met wereldwijde ge-volgen. Deze leerlingen mogen nu alle volken op aarde bij zijn verlossings-werk betrekken gaan. Wat God al aan Abram beloofde, dat eens alle volke zouden delen in zijn zegen, en samen een nieuw volk voor God zouden gaan vormen, zo ontelbaar als de sterren aan de hemel- dat gaat nu gebeuren. En daar mogen deze leerlingen een belangrijke rol in spelen. Door van volk tot volk mensen te roepen tot
geloof in Jezus als de redder van hun leven, en tot navolging van Hem.
Vanaf nu is Gods volk niet meer be-perkt tot alleen het besnede volk Israël, maar brei dit uit tot gelovigen uit alle volken. En die hoeven niet door het onderscheidingsteken van de besnijdenis bij Israël te worden inge-lijfd. De Jood net zo goed als de hei-den gaat door het nieuwe onderschei-dingsteken van de doop Gods ene volk vormen. Verbonden aan de drie-enige God. Een net zo beschamend teken als de besnijdenis: het leert je af het van jezélf te verwachten. Het doopwater is niet om te drinken, maar om in te verzinken. ‘n Mens gaat als zondaar onder in het water. Maar de doop is tegelijk een hoopvol teken: je mag ook, met Christus, voor God boven komen in een nieuw leven. Dankzij Gods genade en vergeving. Vader, Zoon en Geest nemen jou, zondaar, helemaal voor hun rekening. Ze doen een nieuw leven voor je open. Zoals eens Israël door het water van de Rooi See bij de uittocht uit Egypte, en 40 jaar later nog eens weer door het water van de Jordaan bij de intocht in Kanaän, door Gods genade een nieuw leven mocht beginnen- zo mag ook ieder dat die leerling wil worden van Jezus en zich door de doop aan hem laat verbinden.
Maar dan moet dat nieuwe leven ook concreet gestalte krijgen. Is het u opgevallen, brs. en zrs, dat de Heer Jezus zijn apostelen opdraagt overal op aarde mensen tot ‘leerling’ van Hem te maken? Het woord ‘geloven’ in Hem word hier nergens gebruik nie. Zelfs niet de uitdrukking dat men in Hem de vergeving van zonden mag komen zoeken. Dat is uiteraard wel de vanzelfsprekende voorwaarde. Daar kan het niet zonder. Maar dat geloven in Hem, en dat vinden van vergeving bij Hem heeft altijd een doel: dat wij een nieuw leven gaan leiden voor God.
Na de waterdoop van de Rode Zee bond God zijn volk in de woestijn aan de geboden van Mozes. En vlak vóór de doortocht door de Jordaan, bond Mozes zelf Gods volk die geboden nog een keer op het hart, voordat ze Kanaän mochten binnengaan.
Maar een oneindig veel groter Verlos-ser dan Mozes staat nu hier: Gods eie Zoon Jezus. En hetMozes zelf niet, op de berg waar Jezus al vóór zijn sterwe ’n oomblik in goddelijke schittering te zien was, de staf aan Jezus oorge-gee nie, waarna een hemelse stem beval voortaan te luisteren naar deze door God geliefde Zoon?
Ook om die reden zijn ze nu hier. In Galilea. Maar ook, om heel precies te zijn: bij deze berg. Ons vertaling sê, vs 16, dat Jesus hulle by hierdie berg “bestel” of “ontbied” het. Maar in die Grieks staan daar eintlik: die berg waar Hij aan hen geboden had gege-ven. Bij deze berg is Jezus drie jaar geleden met deze leerlingen begon-nen. Dit is die berg van die Bergpredi-kasie. En het eerste wat ze van Hem te horen kregen op deze berg, was een lange preek over het leven zoals God het altijd gewild heeft, en zoals Hij het namens God nu kwam realise-ren. Hij kwam Mozes’ wet niet afscha-fen. Maar vervullen. Baie skerp afbaken. En alleen wie deze geboden niet slechts hoort maar ook in praktijk brengt, verankert z’n nieuwe levens-huis op een sterke rotsondergrond.
Met die toen gegeven geboden moe-ten de leerlingen nu de wereld in. Om nieuwe leerlingen te maken. En ook die te leren Jezus’ geboden te onder-houden. Ja, Jezus gebruikt in onze tekst het woord “onderhou”. Je moet zijn geboden niet alleen aanleren, maar jou kennis daarvan ook gereëld verfris. Of zoals je auto regelmatig een diens benodig, zo is dit ook met jou leven as ‘n christen na Gods geboden. Gereëld jou geestlike olievlak kontroleer, of je geestelijke remmen laten nasien…
Betekent dat dan dat je de binnen-komst in Gods rijk toch op de één of andere manier zélf moet verdienen? Dat je jouself eers bij God moet bewys deur sy gebooie te gehoorzaam? Nee, brs en zrs, gelukkig niet. Het gaat hier niet om het bínnenkomen in Gods rijk- dat maakt Christus voor ons mogelijk. De doop, het teken van God se vergevende genade, en niet ons voorbeeldige leven, vormt het pas-poort. Maar wie door Christus Gods rijk mag binnengaan, en weet hoe diep Christus Zelf wilde gaan in sy respekteer van Gods geboden, die wil nu toch ook zijn leerling zijn? Die vindt het nu toch geen last meer, maar een lust om naar deze geboden te leven?
Hijzelf heeft het zo gezegd – we lezen dat in Johannes 14:15: “Als je Mij liefhebt, sal julle mijn gebooie gehoorsaam”. En nog eens in vs 21: “Wie mijn geboden kent en die bewaar, hy is die een wat My liefhet.”
Diezelfde Johannes schrijft in zijn eerste brief (5:3): “God liefhebben impliseer dat we zijn geboden naleven…”.
Het is dus geen tegenstelling, gemeente: het mogen leven van vergeving én het geconfronteerd worden met Gods geboden, zoals Christus ze voor ons op scherp gesteld heeft. Het één zit aan het ander vast.
Zowel ambtsdragers als gemeente-leden, zo belijden we als Gerefor-meerde Kerken in de Dordtse Leer-regels, in hoofdstuk III/IV, art. 17, als het gaat om het nieuwe leven dat Gods Geest in ons bewerkt- moeten ervoor oppassen dat ze niet scheiden wat God sy welbehae wou saamvoeg nie: ook door concrete geboden, vermaningen en waarschuwingen word God se genade aan ons gegee. En hoe gewilliger ons ons amp uitoefen (als ambtsdrager in het voorhouden van Christus’ geboden, en als gemeentelid in het leven naar die geboden) des te heerlijker word die weldaad wat God in ons werk, openbaar. En so vorder God se werk op die allerbeste manier”.
En nu zijn we terug bij die twijfel van de leerlingen daar bij die berg in Galilea. “Ga hiermee nu maar aan het werk”, zegt Christus en (om nog even de woorden van de DL van zojuist te gebruiken) dan zal die weldaad van God al gou vir julle sigbaar, openbaar word. Dan zul je het ervaar dat deze hier nog zo gewoon lijkende Jezus van Nazareth inderdaad de Koning van hemel en aarde is, Gods eigen Zoon. Je zult verbaasd staan over zijn hemels werk hier op aarde. Een werk dat niet meer gestuit kan word nie. Ja, vaak eerst onopvallend klein beginnend, als een mosterdzaadje, of een klompie gist. Maar het werkt.
Hij werkt!
Dan weet je ook dat Hij er nog steeds bij is, ook al is Hij als mens uit beeld verdwenen, teruggekeerd naar de hemel.
Hartverwarmend, brs en zrs: voordat Jezus zei: “Mooi onthou: Ik ben met jullie, alle dagen….”, heeft Hij dat eerst al symbolisch gedemonstreerd. Toen zijn leerlingen eerbiedig en deels onzeker voor Hem geknield bleven liggen, bleef Hij niet op af-stand staan, goddelijk, hemels, bijna afschrikwekkend. Nee, we lezen dat Hij nader gekom, na hulle toegekom het. Hij laat hen opstaan uit hun geknielde houding en gaat weer midden tussen hen staan. Hij geeft geen opdrachten vanuit de verte of vanuit de hoogte. Maar ook als de Opgestane hoort Hij bij hen, en Hij blijft bij hen, ook als Hij met zijn menselijk lichaam straks naar de hemel vertrekt. Met die steun in de rug mogen zij zodadelijk hun werk voor Hem, mét Hem, gaan oppakken. En alle twijfel te boven komen.
Zijn er hier in de kerk mensen die af en toe best nog wel eens twijfelen: Wordt het wel ooit wat met de kerk? Is het allemaal wel waar wat wij elkaar hier vertellen?
Broeders die het momenteel er tegen-op zien ambtsdrager te worden. Of blij zijn dat ze niet gekozen zijn?
Kijk dan eens gewoon om u heen. En zie wat de gevolgen inmiddels zijn van de opdracht die Jezus toen zijn elf leerlingen meegaf: een wereldwijde christelijke kerk vol mensen die Hem liefhebben als hun redder en daarom zijn geboden onderhouden. U maakt er zelf toch deel van uit?
En wat misschien nog meer helpt: ga doen wat Christus opdraagt! Om twij-fel en mismoedigheid te genezen moet je niet na de blinde muren van je eigen sitkamer blijven staren. Je moet je huis uit en anderen opzoeken met het reddend evangelie. Met Gods heilzame geboden. Buren, collega’s. Broeders en zusters in de gemeente die een woord van bemoediging nodig hebben of geholpen moeten worden hun leven weer meer op die spoor van Christus’ geboden te krijgen.
Ik heb het zelf ervaren in perioden van dreigende moedeloosheid en depressie. Waarin altijd de twijfel meekomt. Dan merkte ik het weer, tot m’n bemoediging: Hij werkt! Zelfs door mijn gebrekkige en soms ook twijfelende werk. Hij leeft en heeft alle macht in hemel en op aarde. En dus komt zijn werk ook wel klaar.
Amen.
Voorsang: Ps 47:1,4
Votum en seëngroet
Ps 63:3,4
SB 26:1 as inleiding op God se wet
SB 26:10,11 na die wet
Gebed
Skriflesing: Mattéüs 5:1-19
Ps 119:14,37
Verkondiging oor Mattéüs 28:16-20
SB 43:1,2
Gebed
Kollekte
Ps 96:2,6
Seën